Identificatie van slachtoffers van mensenhandel in procedures voor internationale bescherming en gedwongen terugkeer in België en de EU (EMN)

Deze focusstudie bestudeert de mechanismen voor opsporing, identificatie en doorverwijzing van (potentiële) slachtoffers van mensenhandel, die in procedures voor internationale bescherming of gedwongen terugkeer (Dublin) verwikkeld zijn.

Achtergrond informatie

Deze studie wil nagaan of en hoe (potentiële) slachtoffers van mensenhandel (THB) in de Lidstaten opgespoord en geïdentificeerd worden tijdens procedures voor internationale bescherming en gedwongen terugkeer, wanneer een (definitieve) negatieve beslissing genomen word over hun aanvraag of wanneer ze de procedure opgegeven hebben. Aanvullend onderzoekt de studie of en hoe de opsporing en identificatie van (potentiële) slachtoffers van mensenhandel leidt tot doorverwijzing naar andere procedures (bv. zoals voorzien is onder Richtlijn 2004/81/EC of procedures voor andere types van bescherming) en de mate waarin die doorverwijzing tussen procedures georganiseerd en gecoördineerd is.

Belgische studie

De Belgische studie stelt de speciale verblijfsprocedure voor slachtoffers van mensenhandel (verankerd in artikelen 61/2 tot 61/5 van de Vreemdelingenwet) en de nationale doorverwijzingsmechanismen voor (beschreven in de Omzendbrief van 26 september 2008 inzake de implementatie van multidisciplinaire samenwerking m.b.t. slachtoffers van mensenhandel en/of bepaalde verzwaarde vormen van migrantensmokkel).

Verder bestudeert de studie of en hoe (potentiële) slachtoffers van mensehandel opgespoord worden tijdens procedures voor internationale bescherming/Dublin/gedwongen terugkeer. Daarbij wijst het enkele tools aan (interviews, brochures, administratieve rapporten, identificatie formulieren) en specifieke richtlijnen (door observatie- en oriëntatiecentra voor niet-begeleide minderjarige vreemdelingen speciaal voor dit doel opgemaakt), maar ook verschillende hindernissen (tijdsdruk, onaangepaste interviewlokalen, enz.)

In de studie wordt het belang benadrukt van andere actoren, vooral sociale werkers, die zowel in opvangcentra voor asielzoekers als in gesloten centra voor afgewezen asielzoekers een sleutelrol spelen bij de opsporing van (potentiële) slachtoffers van mensenhandel. Ook wordt de bijzondere rol van gespecialiseerde opvangcentra in België onderlijnd en betreurd dat ze, wegens gebrek aan structurele en permanente financiële steun, hun taak onvoldoende kunnen uitvoeren.

Ten laatste geeft de studie een overzicht van recente studieworkshops en informatie tools, die ontwikkeld zijn om (potentiële) slachtoffers van mensenhandel beter op te sporen en door te verwijzen, waarbij ze erkent dat opleiding nog steeds zeer belangrijk is. Ze besluit ook dat statistische informatie, onderzoek en analyse nodig is.

EU Synthese rapport

Dit syntheserapport is gebaseerd op bijdragen van 23 EMN nationale contactpunten van lidstaten van de EU en Noorwegen. De EMN inform biedt een samenvatting van de voornaamste bevindingen van de studie. 

Enkele belangrijke bevindingen:

  • De Europese regelgeving biedt een holistisch kader ter verbetering van de identificatie en bescherming van slachtoffers van mensenhandel.
  • Ongeveer de helft van de lidstaten hebben statistische data aangaande slachtoffers van mensenhandel die werden gedetecteerd in de asielprocedure. Deze data zijn echter weinig consistent en onvolledig, waardoor het moeilijk is om een goed beeld te geven van de omvang van de problematiek op Europees niveau. Er zijn aanwijzingen dat slachtoffers niet worden geïdentificeerd, wat kan impliceren dat ze de bescherming niet krijgen waar ze recht op hebben. 
  • De proactieve methode voor de detectie kan worden beschouwd als een goede praktijk en een aantal lidstaten hebben deze methode geïmplementeerd in de screening van alle personen die internationale bescherming verzoeken, de opleiding van dossierbeheerders, en het voorzien van informatie die zelfrapportering faciliteert.
  • Veel lidstaten investeren meer in de detectie van slachtoffers van mensenhandel in asielprocedures in vergelijking met terugkeerprocedures, dit om slachtoffers zo vroeg mogelijk te detecteren. In de meeste lidstaten is men er zich wel van bewust dat ook in de terugkeerprocedures nog in contact kan komen met slachtoffers van mensenhandel, waarbij er ook voor de personeelsleden die werken in de terugkeerprocedures gerichte training wordt voorzien inzake identificatie en detectie van slachtoffers van mensenhandel.
  • In alle lidstaten bestaat de mogelijkheid om geïdentificeerde slachtoffers door te verwijzen naar specifieke diensten die instaan voor de ondersteuning, sommige lidstaten bieden slachtoffers de keuze inzake beschermingsmogelijkheden.
  • Deze studie reikt beste praktijken aan voor een verdere verbetering van de nationale identificatiesystemen.

Algemeen gesteld heeft deze studie aangetoond dat veel lidstaten maatregelen hebben genomen ter bevordering van de detectie van slachtoffers van mensenhandel in procedures voor internationale bescherming.

De statistieken tonen aan dat slachtoffers worden gedetecteerd, geïdentificeerd en doorverwezen naar specifieke opvangfaciliteiten. Anderzijds is het duidelijk dat er een onderrapportering is. Verschillende lidstaten plannen echter maatregelen die de detectie van slachtoffers van mensenhandel zou moeten verbeteren, zowel in asiel als terugkeerprocedures.

Publication Date:
ma 31 mrt 2014
Geografie:
Hoofdthema:
Publicatietype:
Opdrachtgever: